In de overlevingsmodus
'Het was een traumatische ervaring. Hoewel ik altijd heb geweten dat mijn vader niet oud zou worden, kreeg ik een klap in mijn gezicht. Ik vond hem, met mijn toenmalige vriendje. Hij was overleden. Ik stond genageld aan de vloer. Dit was het keerpunt in mijn leven. Er brak een periode aan van verstand op nul. De eerste weken regelde ik alles met mijn moeder. We ontruimden de flat, regelde de begrafenis en alles wat daarbij komt kijken. Op de automatische piloot. Eigenlijk wilde ik niet aan rouw. Bang voor de overweldigende kracht van het verdriet. Angstig of ik dat wel zou aankunnen. Dus rouwen, daar deed ik niet aan. Zijn dood kon én wilde ik niet accepteren. Ik leefde de eerste weken in een roes. Ik kwam mijn vader, na zijn overlijden, vaak tegen op straat. Een schilder in schildertenue zag ik aan voor mijn vader, die altijd schilder was geweest. Alsof hij er gewoon nog was. Zeker twee weken bleef ik thuis. Om tot rust te komen. Want ik was niet alleen mijn vader kwijt, maar woonde plotsklaps ook weer bij mijn moeder.'
Steun van collega's bij rouwverwerking op werk
'De afdelingsmanager belde een aantal keer. Om casual te vragen hoe het met mij was. Zonder te sturen om weer aan het werk te gaan. Heel fijn eigenlijk. Ik kreeg de tijd om alles op een rij te zetten. Bij te komen. Een andere collega haakte aan bij de begrafenis. Stuurde een kaartje met troostende woorden. Ik voelde mij gesteund. Gezien. Twee weken na de begrafenis belde een andere collega, van achterin de vijftig. Het type ‘niet lullen, maar poetsen’. Hij maande mij weer aan de slag te gaan. Het zou goed zijn om iets omhanden te hebben. Zonder te vragen hoe ik daarin stond. Ik gehoorzaamde. Aarzelend, dat wel. En stapte een week later op de fiets om weer aan de slag te gaan.'