In maart 2020 krijgt Bob, de man van Anouk Solleveld, te horen dat hij kleincellige longkanker heeft. Zeven maanden later overlijdt hij. Twee weken na de begrafenis vraagt de manager van Anouk of ze er al gedacht heeft om weer te gaan werken. ‘Absoluut niet’, is haar antwoord. Ze kon zich er niet toe zetten. Een jaar later gaat ze weer voorzichtig aan de slag: ‘Maar ik heb de hele tijd de druk gevoeld om weer te gaan werken.’
‘Bob was een hele leuke man. Grappig en concreet in zijn uitspraken. We vormden een goed team, we waren in evenwicht. Wel voelde hij zich al een tijd niet zo lekker en had hij vage klachten. Ineens kwam de diagnose: kleincellige longkanker. Er was niets meer aan te toen. Door chemokuren heeft hij zich een tijdje beter gevoeld, maar dit was van korte duur. Toen ging hij in een neerwaartse spiraal. Er volgden opnames en een periode dat hij steeds zieker werd. Hij kreeg speciale voeding en medicijnen volgens een ingewikkeld schema. Ik verzorgde hem en het lukte me niet goed meer om te werken. Mijn hoofd zat zo vol. Het was in de coronaperiode waardoor de dagbehandeling in de zorginstelling waar ik werkte, werd gesloten. Dat was voor mij een geluk bij een ongeluk.’
Intensieve periode
‘Mijn werk reageerde heel begripvol en begrijpend. Maar op een gegeven moment werd me verteld dat ik ‘minuren’ had. Niet gek, want het was de coronaperiode en ik kon niet eens werken. Ik weet nog dat ik een discussie had met personeelszaken en de teamleider. Ze bedachten een andere constructie, zodat ik toch uren kon maken. Het vroeg veel energie, terwijl ik dat juist ergens anders voor nodig had. Ik hield het tot augustus vol, toen heb ik me ziekgemeld. Een maand later overleed Bob.’
Gesprekken met een coach
‘Het diepe zwarte gat viel op het begin mee. Je hebt zoveel te regelen. Uiteindelijk val je echt wel in dat gat. Bob is eind september overleden, die periode voelde voor mij echt als de donkere dagen voor kerst. Ik kreeg een procesondersteuner voor rouwverwerking aangeboden van mijn werk – een gespecialiseerd verpleegkundige waar ik 8 tot 10 gesprekken mee voerde. Dat was mooi, ik besefte me dat ik verdriet mag hebben.’
Begrip en onbegrip
‘Ik vond het enorm fijn dat mijn werk die coach aanbod. Iedereen reageerde begripvol en meelevend, mijn manager is zelfs naar de uitvaart geweest. Later kwam ze langs met een grote bos bloemen. Ik vond dat erg lief. Tegelijkertijd waren er ook negatieve gevoelens: twee weken na zijn overlijden werd me gevraagd of ik er al aan gedacht had om weer aan het werk te gaan. Dat viel bij mij helemaal verkeerd en ik heb het meteen afgekapt. Ik moest er niet aan denken en kon me er niet toe zetten.’
Re-integreren
‘Uiteindelijk ben ik een jaar later weer gaan werken. Ik heb al die tijd de druk gevoeld om weer aan het werk te gaan. Er waren gelukkig andere mensen die me steunden in mijn proces, waaronder de Arboarts en de coach. Maar continu had ik dat gevoel dat ik moest gaan werken. Terwijl ik helemaal geen energie had om zo te vechten. En toch moet je. Ik was daarnaast overprikkeld en ik kon geluiden van andere mensen niet meer verdragen. Ik hoorde sissen, schuifelen, knarsetanden of zo’n soort piepend geluid op een krijtbord. Het maakte me razend. Die coach kon het gelukkig verklaren en hij gaf me tips en trucs om ermee om te gaan. Toen ik begon te re-integreren heb ik een paar dagen op kantoor gezeten om administratie te doen. Ik belde mensen, typte brieven en deed de post. Dat ging prima. Maar toen hoorde ik dat ik moest re-integreren in mijn eigen baan, iets waar ik eigenlijk nog niet klaar voor was. Ook de bedrijfsarts vond het een beter idee dat ik even de administratie bleef doen, aangezien dat wél ging. Maar management dacht daar anders over. Dat vond ik erg jammer.’
Werk in een ander perspectief zien
‘Mijn hele kijk op werk is anders geworden. De glans is eraf. Bob en ik waren er dol op om rommelmarkten af te struinen en samen woonprogramma’s kijken. Dat vermijd ik nu. Maar mijn werk is niet te vermijden. Ik heb een inkomen nodig en moet mijn vaste lasten betalen. Ik zit niet te treuren op mijn werk, maar de lol en spontaniteit is eraf. En dat terwijl ik veel van mijn werk heb gehouden, het was mijn leven. Maar nu, als ik door de deuren loop, zet ik een masker op en een glimlach op mijn gezicht. Als ik aan het einde van de dag weer naar huis ga, gaat de lach ook weer naar beneden. Waarom dat is zo is, dat weet ik niet. Ik ben zaken in een ander perspectief gaan zien, werk is niet meer zo belangrijk voor me.’
Rouwende mensen zijn niet ziek
‘Ik vind het goed dat CNV meer aandacht vraagt voor dit onderwerp. Mensen moeten langer doorwerken en krijgen vaker te maken met verlies van dierbaren. Tegen werkgevers wil ik graag zeggen: meld deze mensen niet ziek. Ze zijn niet ziek. Ze kunnen niet werken, maar ze zijn zeker niet ziek. Ik werd in een ziekteproces gestopt waarin ik na zes weken met iemand moest praten en na drie maanden formuliertje A moest invullen, bij wijze van spreken. Probeer te luisteren naar elkaar. Kijk samen naar wat wel, en wat niet lukt. Bij mij werd het een beetje over een kam geschoren. ‘Anouk, dit is nou eenmaal jouw baan, jij moet met mensen werken.’ Terwijl ik op dat moment echt behoefte had aan een stillere baan. Ik had zelfs postzegels willen plakken, onkruid wieden of schoonmaken. Maar dat mocht niet. Duw niet iemand in de richting wat op dat moment niet lukt. Ik ben uiteindelijk weer gaan werken, maar dat had ook op een andere manier gekund. Dan had ik een positievere ervaring gehad.’