Toen mijn vader recent overleed, sprak ik veel van zijn buurtbewoners die me vertelden dat ze vroeger met elkaar hadden gewerkt, maar hem eigenlijk niet kenden. Dat vond ik merkwaardig: je stond soms tien, twintig, of dertig jaar samen in dezelfde productiehal en toch namen ze niet de moeite om de onvermijdelijke relatie te verdiepen. Terwijl ik dit schrijf, begrijp ik ineens ook dat wij – het gezin – amper iets wisten van wat er precies in die fabriek gebeurde, met welke mensen onze vader optrok en hoe de onderlinge verhoudingen precies lagen. Het was een baantje. En tegelijkertijd was het zijn leven.
In veel overheidsorganisaties en commerciële instellingen komen werknemers bij elkaar die met het verdiende geld een bestaan proberen op te bouwen. De informele relaties zijn niet zo belangrijk. Iedereen is er vooral voor zichzelf. Maar je kunt leven om te werken, maar ook werken om te leven. Wie veel mensen, van allerlei pluimage, bij elkaar brengt en daarmee een team creëert, moet niet onderschatten dat er daarmee een mini-samenleving ontstaat, inclusief sociale cohesie.