Jongeren leren vooral in contact met leeftijdsgenoten. En dat was een paar maanden lang niet mogelijk door corona. Ontwikkelingspsycholoog Anna van Duijvenvoorde onderzoekt hersenontwikkeling en sociaal leergedrag van jongeren. ‘Ik denk dat docenten bij het begin van het schooljaar tijd en aandacht moeten besteden aan interactie.’
Tekst: Ciska de Graaff
Nieuwsgierig en innovatief, zo wordt ontwikkelingspsycholoog Anna van Duijvenvoorde (37) omschreven in het juryrapport van de Heineken Young Scientist Award, een prijs die ze begin juli ontving. Ze is universitair hoofddocent aan de Universiteit Leiden en senior onderzoeker in het Brain & Development Research Center. Gebaseerd op haar onderzoek maakt ze zich zorgen over het missen van een schoolperiode door corona voor jongvolwassenen. ‘Leren is meer dan kennis opdoen via een boek of in de klas, of de laatste maanden online. In deze leeftijdsfase van adolescentie leren ze vooral in de sociale context met anderen, in interactie met leeftijdsgenoten. Het is een belangrijke periode voor het aanleren van complexere sociale vaardigheden. Als dat contact maandenlang op een heel laag pitje staat, kan dat nadelig zijn voor hun ontwikkeling.’
Impact
‘Docenten hebben er alles aan gedaan om het contact met leerlingen en studenten te onderhouden. Ik ook’, lacht Van Duijvenvoorde. ‘Maar er zijn altijd jongeren die niet de geschikte middelen hebben, of met tien studenten op een wifi-verbinding zitten, of om allerlei redenen niet in beeld willen. Dan blijft de sociale interactie erg beperkt. En dus ook het leren van en met elkaar. We weten niet precies wat de impact hiervan zal zijn op de ontwikkeling van adolescenten, maar het is belangrijk dat we ons realiseren dat de ontwikkeling van sociale vaardigheden nauw samenhangt met de aanwezigheid van anderen. Waar het onderwijs nog deels online blijft, moeten er andere manieren gezocht worden om de sociale interactie te stimuleren.’
Gesprek
‘Als je de onderzoeken leest hoe jongeren de corona-tijd hebben ervaren, zie je dat ze het contact met leeftijdsgenoten hebben gemist, maar ook dat zaken als solidariteit, hulpvaardigheid en betrokkenheid zijn toegenomen’, vertelt Van Duijvenvoorde. ‘Er zijn ook jongeren die juist baat hebben gehad bij het thuisonderwijs, omdat ze zich bijvoorbeeld veel beter kunnen concentreren of minder druk ervaarden. Ik denk dat het goed zou zijn docenten vooral in gesprek zouden gaan met leerlingen: wat heb je als positief ervaren in de afgelopen maanden en wil je behouden? En wat vond je negatief en wil je niet behouden? En vooral de interactie na de zomer is belangrijk, dus die zou ik waar mogelijk stimuleren en organiseren. Juist dat elkaar zien en horen, maakt de school tot een rijke leeromgeving, waarin niet alleen cognitief maar ook sociaal geleerd wordt.’