Het agenderen van onderwerpen, van belang voor de kwaliteit, uitvoerbaarheid en draagvlak in de praktijk, gaat moeizaam. Daardoor zit er een gat tussen hetgeen het ministerie wenst te bewerkstelligen en de praktijk waar beleid moet worden ingevoerd. Het is van belang de professional in zijn kracht te zetten, zodat die zijn professionele ruimte pakt.
Centrale beroepsorganisatie
Voorgesteld wordt om lerarenbetrokkenheid met een onderwijsbeleidsagenda te structureren. Net als bij ieder beleidsstuk een communicatieparagraaf wordt aangeleverd, valt ook vooraf de betrokkenheid van leraren te regelen. Verder is de vorming van een centrale beroepsorganisatie nodig. Daarvoor kan volgens de Onderwijsraad het beste aangesloten worden op het huidige pluriforme veld van kleinere beroepsorganisaties. Iedereen zou lid van een dergelijke beroepsgroep moeten zijn. Werkgevers kunnen met subsidie een dergelijk lidmaatschap faciliteren. Door actief deel te nemen zullen leraren hun kennis en vakmanschap ontwikkelen. Hierdoor ontstaat op school een professionele structuur en cultuur, waarin zeggenschap van de leraar vanzelfsprekend is.
Steviger positie
Het professioneel statuut, het wettelijk verplichte instrument, moet nieuw leven worden ingeblazen. Leraren moeten steviger positie krijgen binnen de medezeggenschap en kunnen meepraten, meedenken en meebeslissen. Anderen geven nu vooral invulling aan het wat (ministerie) en het hoe (bestuurders). Gebrek aan verbinding tussen leraar en landelijk beleid, maakt dat leraren zich onvoldoende herkennen in overheidsbeleid. Zij voelen zich tot een uitvoerder gereduceerd. Het gebrek aan zeggenschap en onvrede over invloed in de eigen professionele rol en ontwikkeling is een veelvoorkomende reden van vertrek.
Medebeslisser
De Onderwijsraad adviseert subsidiariteit als uitgangspunt te nemen. Dat houdt in om de verantwoordelijkheid voor het primaire proces zo dicht mogelijk op de onderwijspraktijk te leggen. Het helpt als de overheid zo helder mogelijk referentieniveaus, kerndoelen en professionaliseringseisen stelt. Ze heeft een plicht als het om de bekwaamheid van de leraren gaat. Door vertegenwoordigers van leraren te betrekken, is een evenwichtige inbreng nog niet gegarandeerd. De participatieladder kan bijdragen aan een proces waarbij de leraar in co-creatie en als medebeslisser kan fungeren. Een rol die nog verder moet worden uitgewerkt. Laat daarom het initiatief van een beroepsgroepvorming aan de leraren zelf, stelt de Onderwijsraad.
Tussenstappen gemist
CNV denkt daar genuanceerder over. Reinier Mudde, leraar in het voortgezet onderwijs en kaderlid: ‘Als mensen aan het overleven zijn, zullen zij niet zo gauw hun stem binnen de organisatie pakken. Gemist worden de tussenstappen in het proces om overheid en werkveld bij elkaar te brengen, te starten bij de leraar. Een taxatie van de stand van zaken van de medezeggenschap met harde cijfers en onderbouwing. Leren van de fouten die in het verleden zijn gemaakt.’ Hij ondersteunt daarom het advies van de Onderwijsraad om het professioneel statuut nieuw leven in te blazen. Zou de drive van de leraar voor zeggenschap op de school - als attitude - niet kunnen worden gezien als basis voor zeggenschap op landelijk niveau? Anders blijven al de genoemde initiatieven “luchtfietserij”. Binnen de cao-groepen gaat hier verder over worden gesproken.’ CNV is momenteel overigens ook bezig met een verenigde beroepsgroep om aan de leraar een stem te geven.