Een kleine terugblik
Janine: “Het gaat écht om die dialoog tussen alle stakeholders. De mening van de leerling of de ouders doet ertoe. Soms hebben we te maken met ouders die vinden dat hun kind tekortgedaan wordt. Dat houdt ons scherp. Toch hebben we dan ook weleens het gesprek over het feit dat het een vormende ervaring kan zijn als een kind ontdekt dat het tekortgedaan wordt. Dat dan niet ouders, maar de leerling zelf iets moet gaan doen, kan heel nuttig zijn om een keer mee te maken.”
Leo: “Govert Buijs heeft in het boek Waar is het onderwijs goed voor? een opstel geschreven, waarin hij spreekt over ‘burger-reflexiviteit’; meervoudige of collectieve waardering van goed onderwijs door alle stakeholders. Die stakeholders komen in een dialogisch proces tot een oordeel over wat goed onderwijs is. Dan heb je het over ouders, leerlingen, docenten, schoolleiding, bedrijven, instellingen, overheden, kortom; de samenleving.”
Zo’n dialoog organiseren is complex en als deze stakeholders eenmaal bij elkaar zijn, zullen ze waarschijnlijk bedenken hoe ze het een en ander kunnen meten, wat criteria zijn en hoe ze de dingen gaan vastleggen.
Leo: “Ja, daar ben ik ook niet tegen. Het best te meten is geld. Cijfers van studenten en leerlingen zijn ook nog te meten. Moeilijker om te meten wordt het hele socialiserende effect en de persoonsvormende elementen. Ik heb het idee dat in de behoefte van controle en beheersing naar de quick wins gezocht wordt.” Janine: “We hebben bijvoorbeeld een keer onderzocht welke competenties tijdens de maatschappelijke diensttijd werden ontwikkeld. Daaruit kwam toen dat het zelfvertrouwen van jongens achteruit was gegaan. Toen we met de jongens hierover in gesprek gingen, bleek dat zij spelletjes hadden gedaan in een verzorgingshuis. Ze dachten dat ze op dinsdagmiddag leuk spelletjes gingen doen met bejaarden, maar dat bleek veel moeilijker dan gedacht. Hun zelfvertrouwen was erdoor afgenomen. Dat was eigenlijk een fantastische vormende ervaring. Het gaat er dus om dat je betekenis kunt geven aan de cijfers uit de onderzoeken. Dat geven van betekenis lukt nog wel in het primaire proces zelf, maar beleidsmakers zien vaak alleen de cijfers.”
Leo: “Het gaat erom dat metingen er niet moeten zijn voor de controle en om afgerekend te worden, maar dat ze moeten leiden tot reflectie. Je meet als bijdrage aan het gesprek om goed onderwijs te ontwikkelen.”
Arjan: “De intentie waarmee het begint, is meestal wel kwaliteitsverbetering. Maar als er niet een voortdurende dialoog is met alle stakeholders, ontstaat er twee werkelijkheden: die van de beleidsmakers en ondersteuners én die van het onderwijs zelf.”
Leo: “De wereld van beleidsmakers is in de loop der jaren enorm gegroeid. Mijn vader was in de jaren zestig en zeventig directeur van een middelbare school. Hij had een conciërge, gaf 24 uur per week les en had geen staf. Er is in de loop der jaren een woud aan organisaties en instellingen gekomen, die zich menen te moeten bemoeien met het onderwijs. De vraag wat docenten willen, is niet zo erg meer aan de orde. Het gaat vooral om wat anderen willen. Docenten voelen zich het object van wat er allemaal wordt gevraagd door anderen. Vroeger hadden docenten meer professionele ruimte om zelf aan te geven wat zij wilden onderzoeken en ontwikkelen. Ze hadden zo veel meer invloed op het beleid.”
De wereld is ook wel wat complexer geworden.
Janine: “Zeker. En als het je ambitie is om dienstbaar te zijn aan de samenleving, aan samen leven en samen werken, als je persoonlijke vorming belangrijk vindt, dan wordt het complexer. Dat is moeilijker te toetsen en meetbaar te maken en het is ook nog lastiger te organiseren. Als je wilt dat studenten gaan reflecteren en schurende ervaringen opdoen, dan ga je ander onderwijs bedenken en dat vraagt ook meer van de organisatiekant. Hierdoor is de organiserende kant van het onderwijs gegroeid en dat is soms wat uit balans geraakt.”