‘Ik ben altijd allergisch geweest voor onrechtvaardigheid’, reageert Schonewille op de vraag hoe hij als kind was. ‘Dus ik dacht: daar ga ik wat aan doen.’ Hij werd sociotherapeut in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie in Balkbrug. Reguliere tbs‘ers worden hier gedwongen behandeld. Ook asielzoekers die een strafbaar feit hebben gepleegd en daarmee de kans op asiel hebben verspeeld, zitten hier.
‘Bij dit werk is het belangrijk dat je de mensen niet veroordeelt. Niemand wordt als misdadiger geboren. Je wordt gevormd door je omgeving. Die heeft veel meer invloed dan mensen veronderstellen. Je denkt misschien wel dat je helemaal onafhankelijk bent, maar dat is niet zo.’
Diepgang
Schonewille houdt van de diepgaande gesprekken met de patiënten. Hij wil weten wat iemand ertoe heeft aangezet een misdaad te plegen.
‘De aanleiding die iemand ertoe heeft gedreven is niet altijd duidelijk. Ik wil weten wat die persoon heeft gemotiveerd om tot een actie over te gaan. Alleen een psychopaat heeft geen aanleiding nodig. Die vindt het leuk wat hij doet. Maar, je moet altijd weten waarom iemand heeft gedaan wat hij heeft gedaan. Waarom kies jij voor moord als oplossing en ik niet? Ik weet dat moord een verkeerde oplossing is, er bestaan altijd andere oplossingen. Mensen voelen zich bijvoorbeeld wanhopig, of in het nauw gedreven en sommigen komen dan tot een misdadige actie.’
De uitdaging voor de sociotherapeut is de veroordeelde te laten inzien dat een misdaad altijd de verkeerde oplossing is en dat er bovendien altijd legio andere oplossingen bestaan. ‘Ben je op dat punt aangekomen, dan heb je de oplossing voor het probleem in de hand. Dan heb je bereikt wat je wilt bereiken: inzicht en gedragsverandering bij de patiënt.’
Geduld
Wat je als sociotherapeut nodig hebt om dat punt van gedragsverandering te bereiken? Schonewille lacht en zegt: ‘Heel veel geduld, heel veel geduld.’ Om eraan toe te voegen: ‘Je moet doorgronden wat de werkelijke beweegredenen van iemand zijn voor een daad. Sommigen falen en doen iets verkeerds. Anderen huilen krokodillentranen. Daar moet je doorheen prikken.’ Het begrip afstand en nabijheid is wezenlijk in het vak. Nabijheid om het werkelijke verhaal boven water te krijgen. Afstand om er niet in te worden meegesleept, legt hij uit. ‘Je moet niet samen huilen. Het overkomt je soms als je een dermate deprimerend verhaal hoort. Dan moet je dat met je collega’s bespreken. Dat is geen zwaktebod, maar saamhorigheid.’’
Fingerspitzengefühl
Geweldenaren, zedendelinquenten, junks. In de kliniek zitten allerlei soorten veroordeelden. Na decennia in de gevangenis te hebben gewerkt, kan Schonewille de types er zo uitpikken. Fingerspitzengefühl noemt hij dat. Het is iets wat een sociotherapeut in zich heeft en in de praktijk verder kan ontwikkelen. ‘Ik werk al lang in de gevangenis. Het klinkt absurd, maar de verschillende soorten justitiabelen kan ik aan de hand van een bepaald soort gedrag herkennen.’
Dat fingerspitzengefühl stopt niet binnen de muren van de instelling. Een stukje beroepsdeformatie is hem daardoor niet onbekend. ‘Ik was een keer met mijn vrouw in de winkel toen ik tegen haar zei: “Hier klopt iets niet.” Zij begreep mij niet. Ik zeg: “Kijk, daar staat een junk met een lasapparaat in zijn handen. Maar een junk is geen lasser. Dit is een notoire gebruiker.” Nee, ik kende hem niet, ik zie dat.’ Hij vervolgt: ‘Hij loopt van stelling naar stelling, met dat lasapparaat in zijn handen, zo naar de voordeur. En ineens staat hij buiten.’ Schonewille hield hem staande. ‘Ik zei: “Wij gaan nu samen naar de kassa. Als jij mij het bonnetje kunt laten zien, dan betaal ik dat lasapparaat en heb je hem alsnog gratis. En anders geef je het terug.’” Gevolg: Schonewille kreeg het lasapparaat in zijn handen geduwd en de dief zette het op een lopen. ‘Ik heb hem laten lopen en het lasapparaat teruggegeven. Maar dit is dus beroepsdeformatie.’
Flexibel
De sociotherapeut moet flexibel zijn om voor alle verschillende types de juiste aanpak te bedenken om hen verantwoord te laten terugkeren in de samenleving. ‘Ja, flexibel moet je zijn, maar tot zover je het kunt verdragen’, verduidelijkt hij. ‘Het kan dat iemand onder je huid gaat zitten. Of dat iemand intimiderend voor je is. Krijg je daar ’s nachts last van, dan moet je dat delen met je collega’s. Dan wordt het een gezamenlijk probleem waar je iets aan kunt doen.’
Schonewille weet dat het binnen instellingen nog geen gewoonte is een probleem in de groep te bespreken. Volgens hem is het een ‘must’. ‘Je bent niet zwak als je aangeeft dat je bang bent. Het is juist goed als je het in de groep zegt. Daarmee geef jij je grens aan. Dat is belangrijk.’ Hij wordt gedreven door een groot verantwoordelijkheidsgevoel. ‘Daarom wil ik ook altijd verantwoording afleggen voor wat ik doe.
Na ruim drie decennia in het vak, is hij nog vol passie over zijn werk. ‘Ieder mens is anders. Ieder mens heeft een ander motief. Het blijft altijd een uitdaging om de man of vrouw weer op het rechte pad te krijgen. Als ze inzien dat ze niet blij worden van de gevolgen van hun daden, dan heb je je doel bereikt.’